Hoe de hemelwaterhuishouding anders kan

Carl Paauwe en Marjan Kreijns in gesprek

  • klimaatadaptief

Hoe de hemelwaterhuishouding anders kan

Een locatie waar plannen en prille methoden om wateroverlast op het maaiveld te beperken kunnen rijpen: daar was het innovatieprogramma VPdelta+ en het Hoogheemraadschap van Delfland om te doen. In 2018 begonnen ze een proeftuin op fieldlab The Green Village. Carl Paauwe, programmamanager klimaatadaptatie van het hoogheemraadschap en Marjan Kreijns, directeur van The Green Village en programmadirecteur VPdelta+, staan stil bij vijf jaar WaterStraat.

Waarom een WaterStraat?

Carl: “De omgeving aanpassen aan het klimaat doet dit waterschap al 735 jaar. Maar het wordt steeds ingewikkelder om in zo’n dichtbebouwd en deels verzakkend gebied verschillende opgaven te verenigen. Hoe krijgt de zorg voor waterkwantiteit en waterkwaliteit de aandacht die ze verdient in de ruimtelijke ordening? Terwijl we vaker te maken krijgen met extreem weer in de vorm van intense neerslag en aanhoudende droogte en hitte. Die leiden dan bijvoorbeeld tot wateroverlast of meer verzilting en zoetwaterschaarste.”

“In hoeverre kunnen we het watersysteem, in samenhang met de gebouwde omgeving én de natuur, aanpassen zodat het tegen een stootje kan? Er worden ook nog eens duizenden nieuwe woningen in ons gebied gebouwd. Hoe kunnen openbare ruimte én particuliere terreinen zo worden ingericht dat de kans op schade en overlast door een hoosbui gering blijft? Dit zijn voor ons wezenlijke vragen die we willen beantwoorden door te innoveren en anderen daartoe aan te zetten.”

Marjan: “De TU Delft wil kennis die ontwikkeld wordt binnen de eigen gemeenschap en door collega’s van regionale onderwijs- en onderzoeksinstellingen graag van waarde laten zijn voor de samenleving. Bijvoorbeeld door startende ondernemers met goede ideeën voor klimaatadaptatie een duwtje in de rug te geven. Die kennisvalorisatie, zoals dat heet, kan plaatsvinden in een proeftuin zoals de WaterStraat waar deze ondernemers regelmatig in contact komen met overheden – maar ook met woningcorporaties en andere bedrijven – die hen bijvoorbeeld een plekje kunnen bieden om hun proeftuinopstelling op grotere schaal toe te passen. Waardoor een oplossing die voor de hele samenleving interessant is, een stapje dichterbij komt.”

“Deze proeftuin is een schakel in dat proces van valorisatie en innovatie. Maar schakelen lukt alleen als verschillende partijen elkaar zien, horen, begrijpen en verder helpen. Daarom hebben we vanaf het begin af aan nadrukkelijk ingezet op een proeftuin die behalve als omgeving voor experiment en onderzoek evengoed als een inspirerende ontmoetingsplek fungeert: de technieken van de toekomst zijn er tastbaar en vormen een aanleiding voor kennisuitwisseling en samenwerking. In 2022 jaar telden we maar liefst 13.000 bezoekers op het terrein.”

Welke ontwikkeling heeft de proeftuin doorgemaakt?

Marjan: “Wij, TU Delft én Delfland, hadden al veel geleerd van Flood Proof Holland, een andere proeftuin onder de vleugels van VPdelta+. Een breed palet aan ondernemers die zich op één onderwerp richten werkte zo goed… dat recept hebben we herhaald. Dat is best spannend: brengen we nou allemaal concurrenten samen? Gelukkig ging iedereen op zoek naar de gemene deler, een vuist maken voor klimaatadaptatie. De ondernemers van de WaterStraat vormen inmiddels een gemeenschap. Dat zie je bijvoorbeeld terug in de samenwerking met de NEN, het nationaal normalisatie-instituut. Als groep bespreekt men het bestaande normeringskader en stelt dit ter discussie, zodat innovaties ook institutioneel kunnen worden ingebed.”

Carl: “Qua klimaatbewustzijn bevond de samenleving zich vijf jaar geleden in een andere tijd. Droogte? Dat is iets wat zich afspeelt in zuidelijker streken. We stonden aan de vooravond van een aantal loeihete zomers met telkens nieuwe recordtemperaturen. Nu kun je geen krant openslaan of het gaat direct of indirect over klimaatverandering: over de verontrustende cijfers én over de maatschappelijke onrust die ze teweegbrengt.”

Marjan: “De zware, langdurige regenval die Zuid-Limburg in de zomer van 2021 trof, heeft veel losgemaakt. De ontreddering en de geleden schade maakten het voor iedereen voelbaar dat ook Nederland kwetsbaar is voor gevolgen van klimaatverandering. Dat Waterschap Limburg nadien hierheen toog om inspiratie op te doen, geeft wel aan dat de WaterStraat niet uitsluitend deze regio aangaat. Sommige ondernemers konden vervolgens ook in Limburg aan de slag.”

Carl: “De droogte in recente jaren heeft het waterbeheer van richting doen veranderen: van afvoeren naar vasthouden. Drinkwaterbedrijven luiden inmiddels de noodklok. Zijn er op termijn voldoende bronnen? Ook de beweging naar toenemende vergroening van stedelijk gebied leidt tot een omslag: we moeten hemelwater veel meer gaan bufferen – als appeltjes voor de dorst – en onderscheid gaan maken tussen hoog- en laagwaardige toepassingen van waterbronnen. Die ontwikkeling zie je terug op de WaterStraat.”

Hoe zie je dat terug?

Marjan: “We zijn begonnen met toepassingen die wateroverlast tegengaan door water vertraagd naar het riool en heel misschien naar het grondwater af te voeren. In recente jaren wordt steeds meer naar integrale oplossingen gezocht, waarbij water kan worden gebufferd en gezuiverd voor later gebruik. Sommige ondernemers zijn hun toepassingen daartoe gaan combineren. De waterdoorlatende bestrating van TileSystems ligt inmiddels op een aantal plekken in Nederland bovenop de elementen van Bufferblocks. In Diergaarde Blijdorp bijvoorbeeld. Onvoorziene maar vruchtbare wisselwerkingen zijn dat. Sommige ondernemers zien bijvoorbeeld ook hoe collega’s toewerken naar duurzamere producten – zoals milieuvriendelijker of circulair beton – en gaan dan zelf terug naar de tekentafel. Vervolgens testen ze hier op de WaterStraat hun vernieuwde ontwerp.”

Carl: “Ja, dat proces van gaandeweg nieuwe afslagen nemen en optimaliseren herken ik. Halfverharding in de vorm van grasbeton bestaat al wat langer, maar op de WaterStraat heeft ze allerlei nieuwe vormen en toepassingen gekregen. Er zijn circulaire varianten ontstaan, op basis van restmateriaal zoals baggerspecie. Tegelijkertijd wordt er heel veel geleerd: onder welke omstandigheden de technieken en producten goed of juist niet zo goed presteren. Denk aan waterdoorlatendheid, opslagcapaciteit, onderhoudsintensiteit en verkeersbelasting.

Uitzoeken hoe de innovatie presteert, wordt vaak door studenten van regionale vakopleidingen, hogescholen en de universiteit gedaan. Het gaat om technisch onderzoek, maar bijvoorbeeld ook om marktonderzoek waar een opstartend bedrijfje veel aan heeft. Uitvinders zijn niet vanzelfsprekend zakelijke talenten, ze leren hier ook ondernemen. Al met al heeft de WaterStraat veel bruikbare kennis opgeleverd. Die wordt zoveel mogelijk gedeeld.”

Wat is jullie uitgangspositie nu?

Marjan: “Het waterschap legt geen straten aan en vervangt ook geen riolering. Het zijn vooral gemeenten die innovaties kunnen toepassen. Wat ik mooi vind aan deze samenwerking is dat het waterschap gemeenteambtenaren en andere partijen uit hun eigen netwerk, zoals hoveniersbedrijven, een plek biedt om te ervaren wat er kan en ze motiveert om zelf te innoveren.”

Carl: “Wij hebben ook een duidelijk belang bij die implementatie. Elke druppel die wordt vastgehouden in het systeem hoeven wij niet af te voeren. Aan sommige opschalingsprojecten, zoals de aanleg van een waterbuffer in Spangen, betalen we mee. Dat gebeurt niet op ons terrein, maar de implementatie helpt ons wel verder. Zo dragen we in de hoedanigheid van ‘launching customer’ – de klant die de boel aanjaagt – ook bij aan die voor startups broodnodige eerste echte projecten. Kennis ontwikkelen en delen is in de afgelopen jaren goed gelukt. Wat er is ontwikkeld en geleerd moet nu vooral op meer plekken en met grotere regelmaat worden ingezet.”

Marjan: “Ons huiswerk voor de volgende fase…”

Wat zijn de plannen voor de WaterStraat?

Marjan: “Vanuit VPdelta+ gaan we de implementatie van innovaties in de openbare ruimte harder pushen. Bijvoorbeeld door een workshop met een aantal gemeenten te organiseren waarin zij opgaven op specifieke locaties voorleggen met de intentie deze ruimte open te stellen voor door ons aan te dragen toepassingen. Zodat de stap van proeftuin naar publiek domein frequenter wordt gezet.”

“Dat is ook het oogmerk van het programma Kansen voor West II, waarmee vouchers beschikbaar worden gesteld aan innovatieve ondernemers. Mede dankzij die vouchers hebben we al die opstellingen in de proeftuin tot stand kunnen brengen.”

“Kijk, bij ons is een experiment tijdelijk; een toepassing gaat twee of drie jaar mee. We kunnen dus iets zeggen over hoe een techniek of voorziening op die termijn functioneert maar hoe iets na vijf of tien jaar onder vaker wisselende omstandigheden presteert, weten we niet. Dat maakt mensen die werkzaam zijn in het beheer en onderhoud wat huiverig voor nieuwe methoden. Heel begrijpelijk. Des te belangrijker dat innovaties buiten de proeftuin voor langere tijd worden gebruikt, zodat ook duidelijk wordt hoe ze op de lange termijn presteren.”

Carl: “Ik zou graag één of twee gemeenten vaste partners in de WaterStraat zien worden. Zij kunnen als koplopers de koudwatervrees voor innovaties helpen wegnemen. Toepassingen zouden vaker gepaard moeten gaan met langjarige monitoring, zodat we beschikken over harde informatie op basis waarvan verbeteringen kunnen plaatsvinden. Er moet ook op verschillende locaties op dezelfde manier worden gemonitord, zodat resultaten vergelijkbaar zijn. Voor gemeenten is het best lastig hiervoor stevige monitoringprogramma’s op te tuigen, maar daar kunnen we ze bij helpen. Vanuit STOWA, het kenniscentrum voor de waterschappen, en stichting Rioned, de koepelorganisatie voor stedelijk waterbeheer, is daar wel belangstelling voor. Innovatie is tenslotte een collectief belang. Als waterschap kunnen we de oogst uit de proeftuin overigens ook beter gaan benutten. Op eigen terreinen bij gemalen en zuiveringen bijvoorbeeld.”

Marjan: “Intussen blijft de WaterStraat zich vernieuwen. In de vorm van nieuwe aanwas van innovatieve oplossingen uiteraard, maar ik vermoed dat er ook meer integratie zal plaatsvinden. Zowel van de methoden – kan een buffer ook als infiltratievoorziening fungeren? – als van het onderzoek. Die trend zie ik aan de universiteit: meer interdisciplinair onderzoek binnen en tussen faculteiten naar systeembegrip en tactieken voor een duurzame leefomgeving. Bovendien onderkennen het NWO en het Horizon Europe programma de vitale rol van dit soort proeftuinen in kennisontwikkeling en innovatie. Ook voor wetenschappers is The Green Village steeds vaker een gemeenschappelijk domein waar zij mede dankzij de inmiddels vergaarde data serieus praktijkonderzoek kunnen verrichten.”

“Uiteindelijk wil iedereen weten: hoe houden we stad en land leefbaar?”

Carl: “Het is in dat opzicht logisch, én erg fijn, dat de WaterStraat gezelschap heeft gekregen van twee andere proeftuinen: het HittePlein en het KlimaatKwartier. Ze zijn complementair en maken het mogelijk maatregelen en middelen die een teveel aan hitte, droogte en water tegengaan in samenhang en op verschillende ruimtelijke schalen te bestuderen. Uiteindelijk wil ieder een weten: hoe houden we stad en land leefbaar? Een deel van het antwoord komt uit de WaterStraat.”

NIEUWSBRIEF